Voor de rubriek “Spotlight On:” interviewen wij periodiek een lid van het Atelier Néerlandais. Dit keer spreken we Joris Lipsch van Studio Matters. Studio Matters werkt pluridisciplinair en ontwerpt o.a. tentoonstellingen voor grote musea als het Musée d’Art Moderne en het Musée d’Orsay. Joris is met zijn ontwerperscollectief ‘Cloud Collective’ al een tijd lid van het Atelier Néerlandais en is nu betrokkener dan ooit. Studio Matters heeft namelijk het interieur van onze nieuwe locatie ontworpen. We stelden hem een aantal vragen.
Wat is Studio Matters en waar staan jullie voor?
Wij zijn een ontwerpbureau, we bestaan sinds een jaar of 10 en we zijn gespecialiseerd in expositie-ontwerp. We ontfermen ons over het ontwerp van zowel tijdelijke als permanente tentoonstellingen voor musea door heel Frankrijk. Naast het bezoekersparcours, de vitrines en de installaties, nemen we ook het grafisch ontwerp voor onze rekening.
Hoe zijn jullie in de culturele sector beland?
Allereerst door persoonlijke interesse. Floriane, mijn vrouw en samenwerkingspartner is grafisch ontwerper en via een voormalige opdrachtgever begonnen we samen te werken aan culturele projecten. Dat beviel heel erg goed en we kwamen erachter dat grafisch ontwerp en architectuur best ver samen kunnen optrekken.
Wij denken dat de culturele sector, musea en exposities een belangrijke rol kunnen spelen in het aankaarten en toegankelijk maken van belangrijke thema’s en ontwikkelingen in de samenleving. We willen daar graag aan bijdragen.
Wat maakt jullie samenwerking zo succesvol?
We delen een bepaalde aanpak. We hebben allebei een technische achtergrond maar we nemen als uitgangspunt altijd dat de expositie direct en voor iedereen toegankelijk moet zijn. Dat komt naar ons idee tot stand door visueel sterke ontwerpen. Als je een ruimte binnenkomt, moet het werk je eerst pakken en indruk wekken. Het moet je echt raken. Vervolgens kun je dan verder graven en lezen om meer te begrijpen. We zijn er allebei van overtuigd dat als je eerst moet gaan zoeken wat een tentoonstelling is of moet voorstellen, dat je dan een hoop mensen verliest.
Dus jullie proberen echt de materie van de expositie te begrijpen. Zou je kunnen zeggen dat jullie ontwerp dan ook onderdeel van de kunst wordt?
Wat we interessant vinden, is het tot leven brengen van het idee van de curatoren. We hebben het geluk gehad om voor verschillende grote musea te mogen werken, waarbij het altijd om een samenwerking met de curator van de tentoonstelling gaat. Twee jaar geleden ontwierpen we bijvoorbeeld een expositie over Marcel Proust. Dan zit je dus met dé expert van Marcel Proust aan tafel. Dat is voor ons super interessant en het is belangrijk dat die samenwerking goed werkt. We moeten snappen wat de curator wil vertellen en wij moeten bedenken hoe dat eruit gaat zien en een plek gaat krijgen. Als dat werkt, is het werk dat we doen heel stimulerend.
Waar zijn jullie nu mee bezig?
Naast onze opdracht voor Atelier Néerlandais, waar op ons kantoor aan werken samen met Clément Azaïs, openen we gedurende deze periode ook verschillende exposities. We hebben bijvoorbeeld meegewerkt aan twee verschillende exposities in het Musée d’Orsay (Caillebotte; Laguarde, red.). We zijn ook bezig met een expositie in het Musée d’Art Moderne (L’Age Atomique, red.) en een expositie in Sèvres. Het museum van Sèvres bestaat 200 jaar en ze presenteren een deel van hun keramiek-collectie.
Exposities gaan meestal over een jaar werk, dus er staan nu ook weer dingen op de planning voor volgend jaar. Het is een soort seizoenswerk.
Wat zijn de grootste uitdagingen bij het interieurontwerp van de nieuwe locatie van het Atelier Néerlandais?
De grootste uitdaging is het geschikt maken van de ruimte voor het publiek. De locatie was eerst een winkel en daarna een kantoorruimte en nu moet de ruimte werken voor het AN. Reglementair zijn er een aantal dingen om rekening mee te houden zodat de ruimte toegankelijk en veilig is. Daarnaast moet de ruimte qua organisatie kunnen dienen als kantoorruimte, co-workingruimte, en ruimte voor grote evenementen. Die multifunctionaliteit is de grootste opgave, er moet zo veel mogelijk kunnen.
Hoe hebben jullie dat aangepakt?
Om multifunctionaliteit te realiseren, moet de ruimte neutraal en open zijn. Om die reden is er uiteindelijk meer gesloopt dan gebouwd. We hebben eigenlijk maar heel weinig ontworpen. De vraag was meer hoe we de ruimte indelen om ervoor te zorgen dat er zo veel mogelijk kan, zodat we het daarna kunnen laten gebeuren. Dat sluit ook wel aan op ons tentoonstellingswerk. Als je ons ontwerp niet ziet, dan is het geslaagd. Als je de expositie ziet, de werken bekijkt en merkt wat er gezegd wordt, dan hebben we ons werk goed gedaan. Het is voor ons dus heel interessant om te kijken hoe de ruimte invulling gaat krijgen.
Waar kijk je als interieur-architect het meest naar uit als het af is?
Ik kijk erg uit naar de evenementen die er plaats zullen vinden, hoe een modeshow of een foto-expositie vorm krijgt in de ruimte. Alle evenementen die op de vorige locatie plaatsvonden (Rue de Lille, red.) kregen een bepaald karakter door de architectuur van het gebouw en dat zal nu anders zijn. Er hangt op de nieuwe locatie een open sfeer, er zijn minder beperkingen. Je kan er veel verschillende dingen organiseren en het heeft de allure van een loft. Het is heel uniek om zo’n grote multifunctionele ruimte te kunnen gebruiken midden in de stad. Ik ben heel benieuwd!