Als Afghaanse vluchteling vond de destijds elfjarige Yama Saraj in 1998 een nieuw thuis toen hij met zijn moeder, een zusje en twee broertjes in Amsterdam arriveerde. Nu, bijna vijfentwintig jaar later, woont en werkt Yama in Parijs en is hij lid van het Atelier Néerlandais. Yama ontwikkelt een ‘slimme bokszak’ bij het gerenommeerde Franse innovatiecentrum Station F. ‘In Nederland was ik een vluchteling, in Frankrijk ben ik een expat’.
Wat zijn je eerste herinneringen aan Nederland?
Yama schiet in de lach. ‘Een aanmeldcentrum in de zomer in Amsterdam, een sobere ruimte met een machine waarin voorverpakte, belegde boterhammen zaten, heel vies. En de opwinding rond het WK voetbal, Nederland speelde die dag tegen Brazilië, de spanning hing in de lucht, alsof dat het allerbelangrijkste ter wereld was. Thuis in Kabul als ik ’s avonds naar de hemel keek, zag ik raketten door de lucht flitsen, vuurwerk leek het, bijna mooi, maar als kind voelde je constant de angst en zorgen van volwassenen. Mijn vader was ingenieur en mijn moeder hoogleraar dierengeneeskunde in Kabul. We raakten alles kwijt. Mijn vader reisde ons pas later na. In Nederland wilde ik de herinneringen en gevoelens van oorlog achter me laten, maar na verloop van tijd kwamen deze zorgelijke gedachten onherroepelijk terug.
Wat betekende dat voor je school- en studententijd?
Na de middelbare school koos ik voor HBO elektrotechniek in Eindhoven. Ik wilde bruggen en wegen bouwen, een bijdrage leveren aan de wederopbouw van Afghanistan. Na drie jaar technische opleiding realiseerde ik me dat ik meer geïnteresseerd was in de sociaalmaatschappelijke implicaties van technologie dan in de techniek zelf. Ik gooide het roer om en startte een studie internationale economie en financiën in Tilburg en deed aansluitend nog een master strategisch management. Ik richtte me op China. Dat een land zich in zo’n korte tijd economisch had kunnen oprichten, fascinerend vond ik dat. Zou Afghanistan dat ook kunnen? Direct na mijn studie maakte ik een roadtrip naar het geboortedorp van mijn vader in Afghanistan, meer dan zevenduizend kilometer over de weg. We hielpen een mini waterkrachtcentrale te bouwen en iedere ochtend gaf ik boksles aan kinderen. Boksen had mij geholpen bij het overwinnen van mijn angsten en voor mijn Afghaanse leerlingen bleek dat niet anders. Zo kwam ik tot het idee voor een ‘slimme bokszak’, om mensen op afstand te trainen. Het ontwerp moest simpel zijn, zodat het waar ook ter wereld lokaal geproduceerd zou kunnen worden.
Bracht dit idee je naar Frankrijk?
Ja, in zekere zin wel. Na mijn roadtrip naar Afghanistan werkte ik eerst nog als ontwikkelingseconoom in Kosovo en Congo. Een interessante ervaring, maar ik was niet echt op mijn plek. Hulp ontvangen is vaak vernederend. Mensen willen meedoen, niet hun hand ophouden, trade not aid, zoals de Engelsen zeggen. Hoe vergroot je de weerbaarheid van mensen in conflictgebieden, die vraag liet me maar niet los en ik zette mijn initiatief voor een ‘slimme bokszak’ voort. Tijdens een internationale conferentie over ‘Tech for Good’ in Parijs, in 2018, raakte ik bijna toevallig in gesprek met de Griekse oud-premier George Papandreou. De dag erna hield Papandreou zijn key-note en al snel bleek dat zijn ontmoeting met mij de rode draad van zijn verhaal was geworden. Het balletje ging rollen. Ik kreeg een beurs van Station F, een groot internationaal centrum voor Start Ups in Parijs en ik kon mijn idee voor een ‘slimme bokszak’ verder ontwikkelen.
En toen?
Ik deed in Parijs veel interessante contacten op en maakte kennis met de Franse samenleving. Aanvankelijk dacht ik nog dat Nederland en Frankrijk, bijna buurlanden, wel op elkaar zouden lijken. Dat was mis. In Frankrijk speelt hiërarchie een veel grotere rol. Je moet hier echt de juiste mensen kennen en ingangen weten, anders kom je al snel tot stilstand. De afgelopen twee jaar stootte ik meerdere malen mijn neus, maar kwam ik steeds ook weer vooruit. Inmiddels werk ik in Parijs aan diverse virtuele programma’s gericht op conditie, kracht en welzijn, programma’s voor vluchtelingen, maar ook voor politie en soldaten. Ik heb me omringd met een aantal bekende Franse atleten en voormalige sportprofessionals. En met de Olympische Spelen in Parijs in het verschiet, gloren er kansen aan de horizon.
Wat betekent het lidmaatschap van het Atelier Néerlandais in Parijs voor je?
Het voelt goed om deel uit te maken van een vereniging. Opmerkelijk genoeg heeft de verhuizing naar een derde land me geholpen bij het scherper krijgen van mijn eigen identiteit. Hier in Frankrijk voel ik me meer dan ooit Nederlander. Ik kijk ernaar uit andere leden van het Atelier Néerlandais te ontmoeten om te bezien wat we voor elkaar kunnen betekenen. Ik denk graag mee over digitale vraagstukken zoals het bouwen van apps en sites. Omgekeerd vind ik het fijn als ontwerpers binnen het Atelier Néerlandais mij willen adviseren over het uiterlijke ontwerp van mijn ‘ slimme bokszak’, want het oog wil ook wat en dat geldt zeker voor een modeland als Frankrijk. Op 16 februari pitch ik mijn laatste digitale projecten voor een innovatieprogramma van de École Polytechnique, een van de meest vooraanstaande onderwijsinstellingen in Frankrijk. Ik hoop dat ik win en dat ik een ontwerper binnen het Atelier Néerlandais vind om mee samen te werken. Dat zou perfect zijn.